Bij zijn allerlaatste passage bij Enceladus detecteerde de ruimtesonde Cassini moleculaire waterstof in het "eruptiemateriaal" van de geisers, en dat is een héél nuttig ingrediënt bij het ontstaan van leven...
Vroeger spraken we vaak -half gekscherend, half ernstig- over "Marsmannetjes". Onze buurplaneet leek immers de beste kansen te hebben op het herbergen van (primitieve) levensvormen: een rotsplaneet als de Aarde, niet té ver van de Zon (dus mogelijks vloeibaar water), een beetje dampkring, vulkanisme,...
Ondertussen hebben we de Rode Planeet al héél intens onderzocht, zowel vanop Aarde, met ruimtesondes in een baan rond de planeet, en vooral met een resem instrumenten (landers, robotwagentjes) op het oppervlak. Niets, niente, rien du tout... De kans dat er toch nog microscopisch leven aangetroffen wordt is stilaan onbestaand aan het worden, hoewel sommigen nog hopen om restanten ("fossielen") aan te treffen -bijvoorbeeld onder de ijskappen aan de polen- uit ver vervlogen tijden toen de omstandigheden er iets herbergzamer waren.
Maar tegelijk beginnen we meer en meer aanwijzingen te krijgen dat er verderweg in de zonnestelsel andere interessante kandidaten zitten: enkele van de maantjes der reuzenplaneten Jupiter en Saturnus. Op die afstand krijgen ze te weinig energie van de Zon om ingewikkelde chemische en fysische processen te kunnen activeren, maar speelt eventueel een ander proces: getijdenkracht. Net zoals onze Maan getijden veroorzaakt op Aarde, veroorzaken die reuzenplaneten ook krachtige getijden op hun maantjes. De manen worden als het ware "gekneed" door die getijden, en dat levert héél wat warmte/energie op. In combinatie met de aanwezigheid van water zou dit voor interessante fenomenen kunnen zorgen. En de twee meest valabele kandidaten zijn de Jupitermaan Europa én ook de veel kleinere Enceladus bij Saturnus.
Sinds 2004 draait de Amerikaans-Europese ruimtesonde "Cassini" rondjes in het Saturnus-stelsel (met 62 gekende manen/maantjes is dat immers een mini-zonnestelsel). Daarbij bezocht het al enkele keren de Maan Enceladus, met zijn 504km diameter de 6de grootste van het stelsel. Bij zijn eerste passages werd het steeds duidelijker dat er op deze ijsmaan de nodige geothermische activiteit was: het uiterst zoute water sijpelt door spleetjes diep binnen in de rotsen, waar het gloeiend heet wordt, en spuit er met kracht terug uit: geisers zoals we ze ook kennen uit IJsland of Yellowstone...
Daarbij worden trouwens ook kleine rotspartikeltjes meegesleurd, en er zijn vermoedens dat de ijle maar gigantische buitenste ring van Saturnus (de E-ring) hier door zou ontstaan zijn.
Bij zijn laatste passage (want eind dit jaar zou de missie van Cassini officieel eindigen) op 28 oktober 2015 dook de Cassini-sonde door zo'n "geiserpluim", en kon nauwkeurig zijn samenstelling bepalen: ook moleculaire waterstof werd aangetroffen (1% ongeveer). Bij het contact met de gloeiend hete rotsen zullen watermolecules uiteen vallen: de zuurstof reageert dan met de rotsen, waterstofmoleculen blijven over. En die laatste schijnen een handig ingrediënt te zijn voor het ontstaan van leven, omdat ze kunnen reageren met koostofdioxide en aldus methaan vormen ("methanogenese): een chemische reactie die ook hier op Aarde mede aan de basis van het leven lag.
Ook op Aarde waren dergelijke fenomenen (geisers, maar ook "black smokers") één van de mogelijke locaties waar leven ontstond, samen met de getijdenzone tussen zee en land....
Natuurlijk volstaat het niet om alle ingredrienten te verzamelen om een lekkere maaltijd te bereiden :-). Maar 't is alvast weer een belangrijke stap, waarop een mogelijke volgende ruimtesonde meer gericht verder kan zoeken...
Meer info op het originele persbericht van de NASA, of bij Sky&Telescope.