Mira Ceti, een wonderlijke ster

Mira Ceti, what's in a name?

De naam van volkssterrenwacht Mira is rechtstreeks afgeleid van de sterrenhemel: Mira is een ster in het sterrenbeeld Ceti, de walvis.

Om zich gemakkelijker aan de hemel te kunnen oriënteren, voerden de astronomen sterrenbeelden in. Op dit ogenblik zijn er 88 officiële sterrenbeelden, en ze zijn door bij afspraak vastgelegde grenzen gescheiden. Eén van die sterrenbeelden is Cetus, de Walvis.

Het sterrenbeeld ligt op de hemelevenaar, en is één van de grootste sterrenbeelden aan de hemel. Het is geen bijzonder opvallend sterrenbeeld. De sterren die er deel van uitmaken, behoren niet tot de helderste aan de hemel, en Cetus bevat weinig echt interessante deep-sky objecten.

Eén object loont echter de moeite: een sterretje, dat het grootste deel van de tijd niet met het blote oog te zien is. Zelfs een verrekijker volstaat dan niet: er is al een telescoop nodig om ze te zien. Het gaat hier om de ster omicron Ceti (o Ceti). Hoewel meestal dus zwak, zal omicron Ceti na enkele maanden in helderheid toenemen. De ster vlamt op en bereikt zowaar magnitude 2 tot 2.5, dat is behoorlijk helder, zelfs bijna even helder als de Poolster.

Omicron Ceti is dus een spectaculaire veranderlijke ster. Omwille van dat speciale karakter kreeg omicron Ceti de naam "Mira", Latijn voor "de verwonderlijke". De sterrenwacht is dus genoemd naar een interessante veranderlijke ster in het sterrenbeeld Walvis.

De ontdekking van Mira Ceti

Mira is echt niet zomaar een sterretje. David Fabricius (1564 - 1617), een Nederlandse amateur-astronoom, ontdekte de ster al op 13 augustus 1596. Fabricius rapporteerde een ster "helderder dan Alpha Arietis", die nochtans van 2de magnitude is. Fabricius kon de ster in geen enkele sterrencatalogus of -atlas terugvinden. Meerdere observaties in september 1596 toonden echter aan dat hij zich niet vergiste. Mira werd zwakker en zwakker, tot ze niet meer met het blote oog gezien kon worden.

Fabricius vermoedde dat Mira een nova-ster was, en daarom verdween de ster uit zijn belangstelling. Een terugkerende nova was tot dan toe nog nooit gekend. Toch zou het kunnen dat Fabricius niet de eerste was die Mira zag. Vier jaar vroeger hadden Koreaanse en Chinese waarnemers een "gastster" in het sterrenbeeld Cetus waargenomen, die 15 maanden zichtbaar bleef. Waarschijnlijk is ze niet de hele tijd zichtbaar gebleven, en gaat het hier om waarnemingen van twee opeenvolgende maxima.

Later werd Fabricius een pionier in het gebruik van de telescoop, die een tiental jaren na de ontdekking van Mira uitgevonden werd. Hij gebruikte de telescoop vooral voor zonnewaarnemingen.

Ondertussen had Johann Bayer de ster Mira in zijn sterrenatlas Uranometria opgenomen als een gewone 4de-magnitude ster. John Phocyclides Holwarda observeerde de ster opnieuw in de winter van 1638-39 en realiseerde zich dat de verschijningen blijkbaar herhaaldelijk voorkwamen. Sindsdien is het maximum van Mira nooit meer ongemerkt voorbijgegaan, behalve als de omstandigheden het niet toelieten. Elk jaar van april tot juni staat Mira in de buurt van de zon, en kan dus niet waargenomen worden. Als het maximum dus in die periode valt, is de ster niet te zien.

Ismael Boulliau (1605 - 94) kondigde in 1667 aan dat de variaties effectief periodisch waren, en dat de ster een periode had van 333 dagen, een waarde die erg dicht lag bij de waarde die tegenwoordig algemeen aanvaard wordt: 331,96 dagen. Een andere bekende astronoom, Johannes Hevelius, begon met regelmatige Mira-waarnemingen in 1648, en in 1662 publiceerde hij een uitgave, getiteld: Historiola Mirae Stellae, ofwel de "Beknopte Geschiedenis van de Wonderlijke Ster". Sindsdien staat de ster algemeen bekend als Mira.